Paros /Naxos Life - Issue july 2011 - by Vangelis Hatziyannidis.
It almost always seems useful, when weighing my impressions of an art work, to try and remember my reaction -- that natural and spontaneous exchange between the mind and the senses -- at the very first viewing. While deep and careful consideration, undergone calmly and at leisure, can reveal hidden facets of the work or provide clues to understanding it and its goals, the first viewing uncovers something, I believe, much more fundamental -- that is, when it is evoked with accuracy: The intensity with which the work converses with your soul, or, if soul is too vague a concept, your unconscious.
I first saw Hans Giesen's work in the spring of last year, in Aliki. We had met only a few days before, at the house of our mutual friends, Kosta and Anthi. I remember a very animated discussion taking place about the usefulness (or not) of art in everyday life, and of the existence (or not) of some kind of secret element that renders an art work great. These customary questions regarding art are always capable of provoking excitement among artists sitting around a dinner table. Hans and I later agreed to meet again, and did, for lunch at Manoli's Taverna in Aliki, he with Jeanne and I with Rania. It was then that I first experienced his work, as he handed me some catalogs from past exhibitions.
Let's consider the following words side by side: May, Paros, midday, the colors of Hans Giesen. What a shock! The artist's calm countenance now seemed almost to have deceived me. I was entirely unprepared for war, for there is something war-like about his colors. Even the softer, more congenial colors of Giesen's palette radiate decisiveness. They are determined to conquer you and will not yield.
It somehow seems that this effect isn't entirely due to the artist's skillful manipulation of color, but that the colors themselves are of a different nature, a rare type, to which is added, by some strange process, crushed light. Parian light in powder form, mixed in with the paint.
Then there are the figures. Anarchic, undefined, but with a sweet roundedness, as if they had been poured into a bronze cast. They float, they sail, they whirl; they remain enigmatic -- enigmatic but not incomprehensible. This is the work of Hans Giesen. It gives hints and encourages the viewer's imagination to fill in the blanks.
The catalogs remained on the table even when the food arrived -- calamari, green salad, barley rusk topped with fresh, diced tomatoes; colors in conversation. "When we first came to Greece," Jeanne said, "we weren't familiar with the rusk. 'What is this hard, dry bread?' we said. Of course we later learned to love it."
This year marks the couple's twenty-fifth on Paros as permanent residents. How random is a man's decision about the place in which he'll drop anchor? Not at all, of course. But what is it that ties us to a certain place, compelling us to call it home? Is it natural beauty? The climate? The people? The air or light? A combination of the above? It's hard to say. ?t's hard to decipher the calling.
As it is with determining the essence of art, this question remains unfathomable. There is, however, something certain. People and places are mashed together and both are marked by the process. The colors of the earth, the light of the sky, the clearness of the water, the mysterious aura of Paros, all give Hans Giesen's work a certain charge, just as Giesen leaves behind his own trace in the place in which he's chosen to settle, high in the hills of Akgairia. Twenty-five years is a long time, considering the average span of human life.
With the completion of Hans Giesen's quarter of a century living and working on the island of Paros -- and drawing, as he says, from the very first day, strength and inspiration for his painting -- we have the pleasure of viewing an exhibition of his work, organized by the Public Cultural Center at the Dimitrakopoulos Building, in concert with the Dutch embassy (Ambassador Mr. van Rij will be presiding at the opening). All the pieces were painted on Paros. It is worthwhile to stand before each one and observe those vital elements that are the mark of art and of Giesen's craft: the freedom of gesture, the intensity of color, the flight of fancy, qualities which allow us to characterize this artist as truly instinctive.
Tequilla Sunrise/In een ander land
Gerrit Komrij/Hans Giesen
Poeziebundel uitgegeven bij 10-jarig bestaan poezie uitgeverij Herik
1998
Schrikbeeld (p. 15-16)
Wat is het ezeldom een heerlijk lot.
Hij wil met niemand ruilen. In een droom
Verscheen hem, al een tijd terug, een god
Die hem had voorgesteld - de suikeroom! -
Hem te verlossen uit zijn ezelvorm.
Hij kon weer mens zijn. Man of vrouw of beide.
Luid had hij nee gebalkt. Liever een worm.
Liever een sprinkhaan op de Mokerhei.
Een mens was iemand met te kleine oren,
Een wezen dat alleen wat zichtbaar was
Kon zien en wat geluid voortbracht kon horen.
Geheime antennes had een ezel pas.
J. Bernlef
Uit de losse pols
Essay bundel over kunst en muziek
Uitgave Querido 1998
Genomineerd voor de Generale Bank Literatuurprijs 1998
J. Vogelaar
Uit het oog/Beeldverhalen
Verzameling essays en beschouwingen over beeldende kunst, literatuur, film en fotografie.
Uitgave De Bezige Bij 1997
Voor Hans Giesen
Dag na dag als laag op laag
schildert zich jouw hand een jaar
van jaren, gestaag zich stapelen:
vandaag.
Wiel Kusters
1996
Dichter
Tekst van J. Bernlef.
Schrijver en dichter.
Uit catalogus expositie Jaski Art Gallery, 1992.
In de film 'Materie, de invloed van het licht' zien we Hans Giesen aan het werk. Rustig bereidt hij zich voor, knijpt tubes leeg, mengt, kiest zijn penselen. En dan, opeens, gaat hij tot de aanval over. Er is geen ander woord voor. In een paar bliksemsnelle vegen zet hij wat tekens op het doek, poetst wat met een lap door de verf, neemt afstand, verlengt dan een van de net neergezette verfstreken. In de film zegt Giesen dat zo'n krachtig, zelfverzekerd begin voor hem tot de gelukkigste momenten van het schilderen behoort. Maar wat gebéurt er precies op dat moment? Steeds weer bekeek ik het begin van de film. Alsof hij het doek besprong. Dit was niet het oog of het oog en de hand samen, die na ampele overwegingen iets uitvoerden op een doek, dit was een moment waarop de schilder zijn eigen hand leek te overspelen en, even als met blindheid geslagen, een gooi naar iets onbekends deed.
Wat ik Giesen in het begin van die videofilm had zien doen was een poging dat proces door snelheid voor te zijn, zijn eigen voorraad aan innerlijke beelden niet meteen de gelegenheid te geven het heft in handen te nemen, maar ze in eerste instantie te dwarsbomen met een gebaar van verf, dat nog geen gebaar vol betekenis was, maar zoals de sprong van een danser in de ruimte, een zo groot mogelijke aanwezigheid van het totale lichaam op het doek, van het hele potentieel aan mogelijke schilderijen. De eerste streken van het schilderij manifesteren niet de bewuste bedoelingen van de schilder, maar vooral een geheel van lichamelijke actie op dat bepaalde moment. De eerste streken en vegen hebben de bedoeling het 'illustratief proces' kort te sluiten en het oog te verbinden met andere zintuigen.
Giesen's schilderijen roepen lichamelijke sensaties op, vermengingen van de zintuigen, synesthesieën zoals men dat in de psychologie noemt. Ook zijn onderwerpen zijn van primaire, lichamelijke aard, alsof hij met zijn schilderijen een directere, tastbaarder manier van ervaren wil tonen dan de gebruikelijke.
In veel van Hans Giesens's schilderijen zijn die eerste streken, deze manifestaties van pure verf, als een breekijzer aanwezig en wrikken de deur open naar een rijkere ervaring van de wereld. Het oog van de schilder hoort wat er daar op het doek gebeurt. Tussen zijn oogharen kijkt hij om te zien of zijn doel voldoende beschermd is tegen al te gemakzuchtige interpretaties, tegen dat 'illustratieve proces' dat ons belet tot de kern van zijn werk door te dringen: een bewegende plek waar alle zintuigen opnieuw met elkaar verbonden worden in een misschien wel paradijselijk tafereel.
Recensie uit De Volkskrant
Paul Depondt
oktober 1992
Giesen is bij het schilderen even als met blindheid geslagen. Een gooi naar iets onbekends.
Recensie uit Kathimerini,
september 1989, Athene
Een persoonlijk expressionistische uitdrukkingsvorm met als belangrijkste onderwerp de observatie van menselijke betrekkingen en omgang.
Recensie van Frand Duister
Kunstbeeld 7 augustus 1993
Een schilderij van Hans Giesen leeft heel snel en tegelijk heel langzaam. Het schilderij staat op zichzelf. Er is iets in gevangen genomen dat wil ontsnappen en er ontsnapt bij nadere beschouwing veel dat aanvankelijk zich liet vangen.
Zo me in het kort al zou kunnen samenvatten wat de betekenis van Giesens schilderen is, dan moet men volstaan met enkele pogingen tot benadering. De botsingen in zijn schilderijen zijn niet alleen confrontaties tussen verschillende motieven, gestalten en situaties, het zijn ook ontmoetingen tussen onmogelijke zaken, waarbij plaats, tijd en handeling door elkaar lopen, alsof zij zich onttrekken aan de wetten van het klassieke drama.
Op zijn Amsterdamse expositie (1992) koos hij als introductie een gedicht van Octavia Paz dat in zijn cryptische vorm precies aanraakt waar het in zijn schilderen om gaat:
'Tussen wat ik zie en wat ik zeg,
Tussen wat ik zeg en wat ik voor me houd,
Tussen wat ik voor me houd en wat ik droom,
Tussen wat ik droom en wat ik vergeet,
Poëzie.'
Een cirkelgedicht waarin ruimte is geschapen voor wat niet direct is te vangen, of beter, zich niet laat vangen dan door schijnbewegingen. Hans Giesen schildert in bewegingen die de schijn hebben gekend te zijn, maar die eenmaal neergezet in verf vragen om zich verder te bewegen, in de richting van het onbekende.
Tekst van Doris Wintgens Hötte.
Kunstcritica en conservatrice van museum 'De Lakenhal' te Leiden.
Uit catalogus 'Ontmoetingen'.
Expositie Landesmusem Oldenburg, 1988.
De nogal heftige penseelstreek van Giesen .......doet al snel vermoeden dat wij hier te maken hebben met een rasechte expressionist. Dit is naar mijn mening toch niet het geval. Althans niet met een vertegenwoordiger van het expressionisme zoals dat in de twintigste eeuw tot een historische beweging is uitgegroeid. Veeleer zou ik hem in de traditie willen plaatsen van de "vaders' van het historische expressionisme, namelijk in de traditie van Goya en El Greco. En vervolgens verder denkend over deze expressionistische traditie komen namen als William Blake, Edvard Munch, Carlos Saura en Francis Bacon naar voren.
Het "expressionisme" van Hans Giesen is beschouwender, afstandelijker van aard dan wat men in de 20e eeuw gewoonlijk onder deze term verstaat. Het gaat hem om een basisgevoel waaraan op verschillende manieren uitdrukking kan worden gegeven. Niet voor niets wordt hij zeer geboeid door het theater van Pina Bausch waar eveneens sprake is van een basisidee waarvan de uitwerking steeds kan verschillen.
Hoewel er op de schilderijen van Hans Giesen nauwelijks een landschap voorkomt, is de natuur voor hem van het grootste belang. Vooral het woeste Griekse landschap.
Sedert 1966 vertoeft Giesen jaarlijks enige maanden in Griekenland. Hier voelt hij zich op zijn primitieve zwerftochten door deze onherbergzame natuur terug geworpen op de meest elementaire dingen van het menselijk bestaan.
Het is deze ervaring, dit contact met basale gevoelens, dat hij op poëtische wijze wil weergeven. De poëzie behoort bij Giesen tot de essentie van zijn werk; het is een conditio sine qua non.
Recensie uit Het Limburgs Dagblad
Pieter Defesche
juni 1996
Het hoeft dus niet te verbazen als de leefwereld van Giesen nu minder dan aanvankelijk wordt bepaald door het complexe maatschappijbeeld van de randstedelijke grootstad en meer door het eenvoudige van olijvenkwekers op een eiland daar ver vandaan - met zijn kleine drama's in huizen tussen bergen en stranden met 'gele stenen', zoals er een op de uitnodigingskaart is afgebeeld, andermaal als voor een toneelstukje, ditmaal voor plattelandstheater.
Het heeft meesterlijke doeken opgeleverd als ' Herinneringen aan vergeten land IV' dat een wonder is van compositie en met een sfeer die misschien getoverd is door een soort fee in een wolk van stippen.
een wonder van compositie
magistraal.
"Scheve ogen"
Bij schilderijen van Hans Giesen.
Tekst van Jacq Firmin Vogelaar.
Schrijver en kunstcriticus.
Uit catalogus 'Ontmoetingen'.
Expositie Landesmusem Oldenburg, 1988.
Het is opvallend hoe vaak gezichten, zelfs en face, maar één oog hebben, en dat nog scheef. Waar is het andere? Alsof het gezicht tegelijk naar zichzelf kijkt en daarom het oog buiten beeld is.
Niet alleen zijn de ogen in Giesens schilderijen zelf scheef, meestal kijken ze nog een schuins weg. Zo in het schilderij Overpeinzingen aan de rand van de nacht, een drieluik ook door zijn ongebruikelijke afbrekingen verscherpt Giesen de breuken in zijn schilderijen - waarin links een rode hoofdloze man zich parmantig in zijn naaktheid te zien geeft en rechts de zittende figuur niet alleen haar hoofd afwendt maar ook nog eens haar blik schuin naar de grond richt. Zij kijkt weg - en de kijker ziet wat dat zij niet wil zien. Ook in Het gesprek in de nacht uit 1987 zijn man en vrouw door een wit vlak gescheiden, de rode man kijkt, de blauwe vrouw keert zich van hem af.
De naakte mannen, vrijwel altijd felrood, wekken de indruk alsof ze van hun huid beroofd zijn, alsof ze ontschorst zijn; van hun buitenkant ontdaan, worden ze als een wond. Is er pijn te verwachten als de man zijn uniform afstroopt of wil hij zich aan de blikken van vrouwen tonen in de anonimiteit van vlees, bloed en pijn? De vrouwen schijnen, ook als ze aan blikken onderworpen worden, vanzelfsprekend van hun naakte vormen te genieten. Het rood van de huidloze man gaat op in het blauw van de nacht die van haar denkbeeldig hemel is beroofd. Het bovenlichaam van de rode naakte man, als uit schaamte, ineengekrompen, de blauwe vrouw gaat af, haar hoofd in groteske vormen uitdijen. 'De waarheid is naakt', schreef Valéry, 'maar onder het naakt zit het huidloze lichaam'. Giesen toont de man in zijn onverhulde kwetsbaarheid, een onbarmhartigheid die loont door wat er dan vrij komt. Intrigerend is dat dit niet gebeurt door de blik of onder de ogen van de vrouw, maar in haar blinde hoek. Hij wil gezien worden, zij heeft naar het schijnt aan zichzelf genoeg.
Wezenlijk is de beweging, het zoeken en ruimte scheppen zoals in de schilderijen essentieel is dat er ruimtes ontstaan die aan de kijker grote bewegingsvrijheid geven; er is steeds een punt waarvoorbij de kijker in het verbanden leggen door het schilderij in de steek wordt gelaten, omdat voor het schilderij zoveel betekenis teveel is. Voor een kunstenaar is onderweg zijn belangrijker dan een eindpunt bereiken, zoals zoeken belangrijker is dan vinden.
Beter kan ik niet onder woorden brengen wat er in de overgangstoestand, waarvan Giesens schilderijen momentopnamen zijn, gebeurt, tenminste voor wie kijken wil. In Giesens schilderijen worden nieuwe vormen van kijken mogelijk gemaakt door oude versteende vormen aan het dansen te brengen. De schilder laat zien dat kijken dansen is.
©shakti